De eerste stap naar het kalibreren van uw printer is het opgeven van instellingen voor printer, media, inkt en uitvoer. U kunt vele verschillende inktkanalen kalibreren.

1. Selecteer uw printer, printertype en inkttype.

   Standaard maakt Color Tools een generieke witte kalibratie voor printers die witte inkt ondersteunen. Het wordt automatisch toegepast wanneer u de instellingen voor witte inkt selecteert in Server Manager. Door de algemene witkalibratie is het doorgaans niet nodig het witkanaal te kalibreren. Als u echter te veel punttoename opmerkt bij het afdrukken van witte gradaties, kunt u een aangepaste witte kalibratie maken door hier een printer met "Wit" in de naam te selecteren.

   Het is niet mogelijk om het witte kanaal van alle printers te kalibreren. In dit geval kunt u de uitvoerkwaliteit te verbeteren door een bestand voor visuele correctie toe te passen

   Sommige printermodellen bieden ondersteuning voor meer dan één soort inkt. Zorg dat u het juiste inkttype selecteert.

2. Selecteer uw meetinstrument.

   Voor sommige meetapparaten zijn apparaatspecifieke instellingen beschikbaar.

   Als uw printer een ingebouwd meetinstrument heeft, schakelt u de gewenste selectievakjes in als u Color Toolseen kalibratiebestand wilt maken en door wilt gaan met het automatisch aanmaken van een mediaprofiel.

3. Selecteer een kalibratie-intentie (alleen standaard kalibratie).

   • Proefafdruk: berekent automatisch de inktlimiet op basis van de kleurengammaverschuiving (gecoat papier).

   • Foto of productie—berekent automatisch de beste verzadiging voor het grootste mogelijke kleurengamma door lichte inkt in eerdere stadia en in grotere hoeveelheden toe te voegen in de full-tone gebieden.

4. Typ een naam voor het kalibratiebestand (optioneel).

   De standaardnaam wordt gegenereerd vanaf het printermodel, de resolutie, de datum en de tijd. U kunt een aangepaste naam typen door het selectievakje Naam genereren te de-selecteren.

5. Ga als volgt te werk onder Media-instellingen:
   1. Selecteer het mediatype dat het best overeenkomt met de media die in de printer worden geplaatst.
   2. Selecteer een medianaam of voer een aangepaste naam in. Dit is de naam die u later in Server Manager selecteert.
   3. Typ de actuele waarden om de media-invoer aan te passen aan het doel (optioneel). Command WorkStation stelt u in staat problemen met horizontale strepen op te lossen door het formaat van uw adrukken aan te passen. Als u eerder het bestand Lineal_01.ps dat bij de software is geleverd, hebt afgedrukt en gemeten, kunt u het resultaat in het kalibratieproces opnemen.
6. Voer onder Uitvoerinstellingen het volgende uit:
   1. Resolutie—Selecteer de doelresolutie. Hogere resoluties zorgen voor een betere uitvoerkwaliteit, maar beïnvloeden de verwerkings- en de afdrukprestaties. Als u een screeningbestand wilt insluiten, moet u ervoor zorgen dat u hier dezelfde resolutie selecteert.
   2. Afdrukmodus—De afdrukmodus definieert de kwaliteit van de uitvoer. Afdrukmodi zijn printerspecifiek en zijn ook afhankelijk van de geselecteerde resolutie.
   3. Afdrukrichting—Bi-directioneel afdrukken gaat sneller dan uni-directioneel afdrukken omdat de printkop in beide richtingen afdrukt. Het unidirectioneel afdrukken leidt echter tot nauwkeurigere resultaten. Niet alle printers ondersteunen bidirectioneel afdrukken.
   4. Halftoonproces—Voor printers voor continue tonen, is de halftoonmethode van de printerfabrikant standaard geselecteerd.

      Voor printers met niet-continue tonen, selecteert u Foutdiffusie (SE1) voor maximale kwaliteit of selecteert u Stochastisch halftoonproces (SE2) voor een snellere RIPing of voor variabele puntgrootte.

   5. Kleurmodus—Zorg dat het aantal inkten en de inktkleuren juist zijn voor uw printer.
   6. Puntgrootte-sommige printers ondersteunen twee puntformaten: vaste betekent dat elk punt één inktdruppel in grootte is. Grijswaarden betekent dat de inktdruppels variabele grootten hebben.
   7. Screening—Als u eerder een screeningbestand hebt gemaakt met een oudere versie vanFiery XF, kunt u dit opnemen in het kalibratiebestand. Het screeningbestand moet zich in de map Screening onder C:\ProgramData\EFI\EFI XF\Server bevinden. Selecteer Screening als de methode voor het halftoonproces en selecteer dan het screeningbestand.
7. Selecteer de stap Inclusief 'Grijsbalans' voor neutrale grijswaarden, ook zonder kleurenbeheer (optioneel) (alleen geavanceerde kalibratie).

   Deze instelling zorgt voor een evenwicht tussen de curven C, M en Y om neutrale grijstinten te produceren, zelfs voordat het mediaprofiel wordt gemaakt.

8. Selecteer de stap Inclusief 'Kwaliteitscontrole' voor gammavergelijking (optioneel) (alleen geavanceerde kalibratie).

   Deze instelling maakt L*a*b*-gegevens voor effen kleuren en stelt u in staat het gamma van het kalibratiebestand te evalueren en het te vergelijken met een referentieprofiel, zoals GRACoL of ISOcoated_v2 of met een aangepast profiel voordat een mediaprofiel wordt gemaakt.

9. Klik op Geavanceerd (optioneel) (alleen standaard kalibratie).

   In het venster Geavanceerd kunt u het percentage lichte inkt in de effen kleuren definiëren.

10. Klik op Volgende.