Fiery Command WorkStation

Fiery Impose Plus v1.0

Navigatie verbergen of weergevenVorige onderwerpVolgende onderwerpDelenAfdrukkenPDF

Drukkerstekens instellen in Fiery Impose Plus

In Fiery Impose Plus kunt u drukkerstekens instellen. U kunt ook tekens en afzonderlijke elementen van het taaklabel in- of uitschakelen.

De locatie van een vouw wordt aangegeven door een stippellijn, de zogenoemde vouwlijn. De locatie van een snede wordt aangegeven door een ononderbroken lijn, het snijteken. Het formaat en de locatie van de marges (de ruimte rond het gebied met inhoud van de pagina), de rugmarges (ruimte tussen pagina’s) en eventuele aflopende bedrukking (waarbij de inhoud doorloopt voorbij een snijlijn; wordt gebruikt om ervoor te zorgen dat het bedrukte gebied doorloopt tot de randen van een bijgesneden pagina) worden ook aangegeven met speciale tekens. U kunt kiezen tussen snijlijnen in de standaardstijl of Japanse stijltekens.
  • Gebruik drukkerstekens om snijtekens, vouwlijnen en taakgegevens toe te voegen aan alle vellen in een taak. Met de optie Drukkerstekens worden de tekens overal binnen een taak ingeschakeld. In opmaakmodellen worden alleen de relevante drukkerstekens weergegeven. Als het in het opmaakmodel niet vereist is dat het vel wordt gevouwen, worden vouwlijnen niet weergegeven, zelfs als u deze hebt geselecteerd.

  • Gebruik het dialoogvenster Markeringen om snijtekens, vouwlijnen en de afzonderlijke elementen van het taaklabel in of uit te schakelen.

Opmerking: Drukkerstekens in de workflow met het afwerkformaat Door gebruiker gedefinieerd worden altijd uitgelijnd met de rand van het afwerkformaat.

Benoemde markeringssets in het menu Markeringen

Benoemde markeringssets kunnen op uw lokale computer worden opgeslagen of kunnen een unieke markeringsset voor een specifieke taak zijn.

Het menu Markeringen kan de volgende items bevatten:
  • Geen: er zijn geen markeringen om toe te passen.
  • Een lijst met namen die u hebt gebruikt bij het opslaan van markeringssets op uw lokale computer.
    Opmerking: Standaard worden namen gesorteerd in oplopende alfanumerieke volgorde.
  • Aangepast: unieke markeringen voor de taak of markeringen die niet als benoemde markeringssets zijn opgeslagen op uw lokale computer.

Als u een taak met een benoemde markeringsset opent, bijvoorbeeld Blauwe markeringen, en vervolgens het menu Markeringen gebruikt om een van de instellingen te wijzigen, krijgt deze gewijzigde markeringsset de naam Aangepast. U kunt een nieuwe naam opgeven als u de gewijzigde markeringsset opslaat. Als u de naam “Blue Marks” wilt opgeven, vraagt Fiery Impose Plus of u de bestaande set met de naam “Blue Marks” wilt overschrijven.

Wijzigt u de instellingen in Blauwe markeringen nadat u een taak hebt opgeslagen, dan wordt de naam van de markeringsset als Aangepast weergegeven als u die taak opnieuw opent. Wijzigt u een benoemde markeringsset nadat u een taak hebt opgeslagen, dan wordt de naam van de markeringsset als Aangepast weergegeven, maar de taakinstellingen blijven behouden.

Opmerking: De benoemde markeringssets die u maakt, worden opgeslagen op de lokale computer. Namen van markeringssets worden niet overgebracht tussen gebruikerscomputers. U kunt bijvoorbeeld een markeringsset met de naam Blauwe markeringen op uw lokale computer maken en deze toewijzen aan een taak. Een andere gebruiker kan deze taak vervolgens op zijn of haar lokale computer openen. Zelfs als de andere gebruiker ook een markeringsset met de naam Blauwe markeringen op zijn of haar computer heeft staan, wordt de markeringsset in uw taak nog altijd als Aangepast weergegeven in het menu Markeringen van zijn of haar computer.

Markeringssets benoemen, opslaan en opnieuw gebruiken

U kunt markeringsinstellingen toepassen en markeringssets, inclusief stijl, horizontale lengte, verticale lengte, type, breedte en lijnkleur, een naam geven, opslaan en opnieuw gebruiken.

  1. Selecteer Definiëren in het menu Markeringen.
  2. In het venster Markeringen dat wordt weergegeven, voegt u printermarkeringen of aangepaste objecten toe aan de velopmaak en vervolgens klikt u op Opslaan.

    Er wordt een bericht weergegeven waarin u wordt gevraagd de markeringsset een naam te geven.

  3. Geef de markeringsset een naam. Deze naam wordt vervolgens in het menu Markeringen gebruikt zodat u de benoemde markeringsset ook voor toekomstige taken kunt gebruiken.
  4. Klik op OK in het venster Markeringen om de markeringsset op de huidige taak toe te passen.

    Als u een markeringsset wilt verwijderen, selecteert u deze in het menu Markeringen en klikt u op het pictogram van de vuilnisbak.

Printermarkeringen definiëren

U gebruikt het dialoogvenster Markeringen om printermarkeringen in te stellen.

  1. In het deelvenster Instellingen klikt u op de vervolgkeuzelijst Markeringen en selecteert u Definiëren.
  2. Gebruik de tabbladen Afsnijden, Vouwen, Taaklabel, Tekst blanco pagina en Registratieteken en barcode om instellingen op te geven.
Opmerking: Voor VDP-taken worden bij Taaklabel andere gegevens weergegeven dan voor niet-VDP-taken.

Snijlijnen instellen

Op het tabblad Afsnijden kunt u snijlijnen instellen.

  1. Klik op het tabblad Afsnijden.
  2. Schakel het selectievakje Snijlijnen afdrukken in.
  3. Kies een optie in het menu Stijl:
    • Standaard: de markeringen worden in een westerse standaardstijl afgedrukt (enkele markeringen in de hoeken). Dit is de standaardinstelling.
    • Japans: de markeringen worden in een Japanse stijl afgedrukt (markeringen in de hoeken en in het midden van elke paginazijde).

      Als de afloopwaarde 0 is, worden de Japanse markeringen op één lijn weergegeven, vergelijkbaar met de standaardstijl. Als een afloopwaarde is ingesteld, worden twee hoekmarkeringen weergegeven, om de snijlijnen en de afloop weer te geven.

  4. Stel het volgende in voor de afgedrukte snijlijnen:
    • Stel de horizontale en verticale lengte van de markeringen in, van 1 tot 216 punten.

    • Stel een stippellijn of een ononderbroken lijn in voor Lijntype.

    • Stel voor Lijnbreedte een waarde tussen 1/4 en 3 punten in.

    • Stel de lijnkleur in.

    • Typ in de velden Horizontale en Verticale verschuiving waarden van -72 tot +72 punten, -1,0 tot 1,0 inch of -25,4 tot 25,4 mm.

Vouwlijnen instellen

Op het tabblad Vouwen kunt u de lengte en weergave van vouwlijnen instellen en afzonderlijke lijnen uitschakelen.

  1. Klik in het dialoogvenster Markeringen op het tabblad Geavanceerd.
  2. Schakel het selectievakje Vouwlijnen afdrukken in.
  3. Stel een of meer van de volgende opties in:
    • Geef de horizontale en verticale lengte van de lijnen op, van 1 tot 216 punten.

    • Geef bij Lijntype op of u een stippellijn of ononderbroken lijn wilt gebruiken.

    • Geef bij Lijnbreedte een breedte tussen 1/4 en 3 punten op.

    • Stel bij Lijnkleur de gewenste kleur in.

Taaklabelkenmerken instellen

Op het tabblad Taaklabel kunt u de inhoud en de plaats van het taaklabel instellen. (De inhoud van het taaklabel voor VDP-taken verschilt van die van niet-VDP-taken.)

  1. Klik op het tabblad Taaklabel.
  2. Klik op de selectievakjes (zoals Taaknaam en Velinfo) om de bijbehorende informatie weer te geven in het taaklabel.

    Velinfo voor standaardtaken is onder andere het velnummer en oppervlakte-informatie (voor/achter).

    Bij VDP-taken kunt u ook op het selectievakje Nummer van uitgevoerd vel klikken, dat het absoluut velnummer weergeeft. Als het totale aantal afgedrukte vellen 500 is, loopt het absolute velnummer van 1 tot 500.

  3. Klik op het gebied waar u het label wilt plaatsen.
  4. Klik op Horizontaal of Verticaal om te bepalen of het taaklabel horizontaal of verticaal op het vel wordt geplaatst.
  5. Voer desgewenst X- en Y-waarden voor verschuiving in.

    De verschuiving wordt vanaf het punt van oorsprong gemeten.

Tekst op blanco pagina's instellen

Gebruik het tabblad Tekst blanco pagina om in te stellen welke tekst moet worden weergegeven op impliciete blanco pagina's.

  1. Klik op het tabblad Tekst blanco pagina.
  2. Voer de tekst in die moet worden weergegeven op impliciete blanco pagina's.
  3. Selecteer Tekst blanco pagina afdrukken.

Registratietekens en barcode instellen in Fiery Impose Plus

De ingeslagen opmaak kan een registratieteken en/of een barcode bevatten. Met deze opties kunt u instellen dat verschuiving automatisch wordt gecompenseerd en de machine-instellingen voor de afzonderlijke Duplo-afwerkeenheid automatisch worden geconfigureerd.

De positie van een registratieteken bepaalt de invoerrand van het vel. Bij de Duplo-afwerkeenheid moet het teken zich rechts van de invoerrand van het bovenoppervlak van het vel bevinden.

  1. In Windows selecteert u Fiery Impose Plus > Bewerken > Voorkeuren > Afwerkeenheden. In macOS bevinden de voorkeuren zich onder het menu Fiery Command WorkStation binnen het venster Fiery Impose Plus.
  2. Klik op het tabblad Afwerkeenheden op een van de volgende opties in het veld Apparaat selecteren:
    • Duplo DC-646 (2-cijferige barcode)

    • Duplo DC-646 (3-cijferige barcode)

    • Aangepast

    • [Apparaatprofielnaam door gebruiker ingesteld]

  3. Selecteer in het deelvenster Instellingen van Fiery Impose Plus de optie Definiëren in de lijst Markeringen. Het dialoogvenster Markeringen wordt geopend.
  4. Klik in het dialoogvenster Markeringen op het tabblad Registratieteken en barcode.
  5. Klik op een van de volgende opties in het veld Afdrukken:
    • Niet afdrukken, de standaardinstelling

    • Alleen registratieteken

    • Alleen barcode

    • Registratieteken en barcode

    De opties in deze vervolgkeuzelijst worden weergegeven of verborgen op basis van de mogelijkheden van het apparaat.
  6. Als u Alleen registratieteken instelt, geeft u ook de volgende instellingen op:
    • Positie: de plaats van de registratieteken op het vel.

    • Lengte van markering en Breedte van markering – de mogelijke lengte is 5 tot 10 mm. De mogelijke breedte is 0,4 tot 1,6 mm.

    • Verschuiving van teken: verticale en horizontale verschuiving voor de positie van het teken. De standaard voor zowel de invoerzijde als de rechterzijde is 5 mm. Het mogelijke bereik is 3 tot 15 mm voor elk.

    • Verschuiving van opmaak: hier kunt u opgeven hoe ver de opmaak van de invoerrand van het vel moet worden verschoven om plaats te maken voor het registratieteken en de barcode. Het instelbereik is 0 tot 30 mm.

  7. Als u Alleen barcode instelt, geeft u ook de volgende instellingen op:
    • Positie: locatie van de barcode op het vel.

    • De waarden voor Tekst barcode en Type barcode variëren afhankelijk van het apparaat dat is geselecteerd in Bewerken > Voorkeuren > Afwerkeenheden > Apparaat selecteren.

      • Als u Duplo DC-646 (2-cijferige barcode) instelt in Bewerken > Voorkeuren > Afwerkeenheden > Apparaat selecteren, stelt u het volgende in:
        • Type barcode: standaard is code 39
        • Tekst barcode: een 2-cijferig getal van 01 tot 80
      • Als u Duplo DC-646 (3-cijferige barcode) instelt in Bewerken > Voorkeuren > Afwerkeenheden > Apparaat selecteren, stelt u het volgende in:
        • Type barcode: standaard is code 39
        • Barcode Text: een 3-cijferige code tot 250
      • Als u Aangepast instelt in Bewerken > Voorkeuren > Afwerkeenheden > Apparaat selecteren, stelt u het volgende in:
        • Type barcode: code 39 of code 128
        • Tekst barcode: ondersteunt een combinatie van alfanumerieke tekens en speciale tekens. De toegestane speciale tekens zijn '-', '. ', ' $ ', '/', ' + ', '% ' en ' [Spatie] '.
      • Als u een [door gebruiker geïnstalleerde profielnaam] selecteert in Bewerken > Voorkeuren > Afwerkeenheden > Apparaat selecteren moeten de waarden voor Type barcode en Tekst barcode worden ingesteld volgens de specificatie van het apparaat dat door de fabrikant van het apparaat wordt geleverd.
    • Tekst afdrukken: hiermee drukt u de numerieke weergave van de barcode af op het vel.

    • Verschuiving van teken: verticale en horizontale verschuiving voor de barcodepositie. De standaard voor invoerrand is 5 mm en het bereik is 3 tot 15 mm. De standaard voor rechterrand is 25 mm en het bereik is 25 mm tot 42 mm.

    • Verschuiving van opmaak: hier kunt u opgeven hoe ver de opmaak van de invoerrand van het vel moet worden verschoven om plaats te maken voor het registratieteken en de barcode. Het instelbereik is 0 tot 30 mm.

  8. Als u Registratieteken en barcode hebt geselecteerd, moet u de instellingen in het deelvenster Registratie opgeven zoals beschreven in 6 en 7.

    De instellingen gelden zowel voor het registratieteken als voor de barcode. Geef in het deelvenster Barcode de tekst op en geef aan of deze moet worden afgedrukt.

  9. Selecteer desgewenst Tekens alleen op voorzijde afdrukken.