Fiery XF 7.1

Navigatie verbergen of weergevenVorige onderwerpVolgende onderwerpDelenAfdrukkenPDF

Meer printers toevoegen

Uw licentie bepaalt welke printers beschikbaar zijn om in de software te selecteren.

Voordat u begint: download mediaprofielen voor de printers die u wilt toevoegen.

Elke printer moet zijn eigen unieke verbindingsinformatie hebben. Bijvoorbeeld: twee printers van hetzelfde model moeten hun eigen IP-adres hebben of afdrukbestanden opslaan in een afzonderlijke exportmap.

  1. In Server Manager: Klik in de zijbalk op Printers, en klik op de knop Toevoegen (+).

    Het dialoogvenster Nieuwe printer wordt geopend.

  2. Selecteer een printerfabrikant.
  3. Selecteer een printertype. Indien beschikbaar, bevelen wij u aan om altijd een printertype te selecteren met een naam die FAST DRIVE bevat. Raadpleeg FAST DRIVE voor meer informatie.
  4. Typ een naam voor uw printer (optioneel).

    Dit is de naam die wordt weergegeven in de software. Standaard geeft Command WorkStation het printertype weer. U kunt de standaardnaam overschrijven.

  5. Voeg een beschrijving toe (optioneel).

    U kunt bijvoorbeeld de locatie van de printer opgeven, of het mediatype dat in de printer is geplaatst.

  6. Klik op Volgende.
  7. Configureer de printerverbinding. Kies een van de volgende mogelijkheden:

    De printer moet ingeschakeld zijn. Anders kan hij niet worden gedetecteerd.

  8. Klik op Voltooien.
Bekijk hier de video.

FAST DRIVE

Sommige printermodellen bieden ondersteuning voor FAST DRIVE. FAST DRIVE versnelt de verwerkingssnelheid van de taak met behulp van de GPU (grafische verwerkingseenheid) in plaats van de CPU (centrale processor). Op sommige latere versies van Fiery proServer is dit beschikbaar en is er een speciale licentie voor nodig.

Command WorkStation biedt zowel FAST DRIVE en niet-FAST DRIVE printerstuurprogramma's. Indien beschikbaar, bevelen wij u aan om altijd een printertype te selecteren met een naam die FAST DRIVE bevat. De oudere printerstuurprogramma's zijn beschikbaar voor compatibiliteit en kleurconsistentie met kalibratie bestanden die zijn gemaakt in eerdere versies van Command WorkStation.

Command WorkStation wordt automatisch teruggezet naar FAST RIP if:
  • U beschikt niet over de juiste licentie
  • Kies een kalibratie-bestand dat gemaakt is in Fiery XF 6.4 of eerder. FAST DRIVE wordt alleen ondersteund voor kalibratie-bestanden die zijn gemaakt in Fiery XF 6.5 of hoger.

In Job Editor toont het paneel Bronbestandsinformatie van het tabblad Bestand of uw taak is verwerkt met FAST DRIVE of FAST RIP.

Een netwerkprinter configureren

U kunt verbinding maken met een printer via het IP-adres.

  1. Selecteer onder Verbindingstype de optie Afdrukken via IP-netwerk en typ het IP-adres van de printer.
  2. Selecteer het type TCP/IP-protocol dat uw printer gebruikt voor gegevensoverdracht.

    De meeste printers ondersteunen het RAW-protocol en drukken af naar poort 9100. Het LPR-protocol is normaal gereserveerd voor Unix-systemen of afdrukservers met meerdere interfaces. In de meeste gevallen kunt u het vak leeg laten. Raadpleeg de handleiding van uw printer of vraag de systeembeheerder als u niet zeker bent.

    Opmerking: EFI VUTEk printers communiceren via poort 8013.

Een printer configureren die via USB is verbonden

U kunt afdrukken naar een lokale printer die via USB met de servercomputer is verbonden.

  1. Selecteer onder Verbindingstype de optie Afdrukken via poort.
  2. Selecteer de poort onder Poort.

Instellingen opgeven voor uitvoer via print-to-file

U kunt een naamnotatie definiëren en een exportmap selecteren waarin u bestanden voor EFI grootformaat printers wilt opslaan.

Afdrukbestanden van EFI VUTEk-printers worden in RTL- en GIF-indeling opgeslagen in de opgegeven Exporteren-map. De GIF-bestanden worden gebruikt om een voorbeeld van de taak weer te geven in de VUTEk Gebruikersinterface. U kunt GIF-bestanden openen in elk conventioneel grafisch programma.

Afdrukbestanden van EFI Matan- en EFI Reggiani-printers worden als gescheiden TIFF’s in de opgegeven Exporteren-map opgeslagen. Als u een Exporteren-map selecteert die zich in het netwerk bevindt, moet u toegangsrechten voor de map invoeren.

  1. Selecteer Verbindingstype onder Bestandsuitvoer.
  2. Definieer het exportpad (optioneel).

    Gebruik het standaardexportpad of klik op Kiezen en blader naar een andere map.

  3. Selecteer een naamnotatie voor de afdrukbestanden.

    De standaardnaamnotatie is taakvolgorde_taaknaam_taak-ID_tegelnummer_paginanummer_datum. U kunt een aangepaste naamnotatie definiëren die ook aangepaste tekst kan bevatten, en een of meer van de volgende variabelen:

    Variabele Beschrijving
    %count Teller
    %jobid Taak-ID
    %t Tegelnummer
    %p Paginanummer
    %out Printer
    %cm Kleurmodus
    %job Naam taak/nesting
    %res Resolutie
    %work Workflow
    %date Datum
    %order Taakvolgorde
    Opmerking: Bestandsnamen zijn eenvoudiger te lezen als u tussen twee variabelen een scheidingsteken toevoegt, zoals een onderstreping of een afbreekstreepje.
Gebruiksrechtovereenkomst